Begrijpen wat het woord “overgave” betekent, was voor mij wel het moeilijkste dat er bestaat. Het woord is zo beladen, dat ik er absoluut geen raad mee wist en het zou me helemaal niet verwonderen dat ik hierin niet de enige ben.
door Jan van Delden
Wat maakt “overgave” zo moeilijk? Is het de angst om de dingen uit handen te geven? Het moeten toegeven dat men het zelf niet aankan? Of het moeten bekennen dat er iets hoger is dan mezelf?
Ook het karakter speelt mee. De een is slaafs, de ander dominant, en velen zijn iets daartussen in. Dan heb je nog de alles-of-niets gelovers, of de mensen die altijd eerst hun hart volgen, terwijl anderen het vooral eerst willen begrijpen. Het verschil tussen deze laatste twee (de hart- of de hoofd-adepten) is wat in de yoga het onderscheid uitmaakt tussen de bhakti- en de jnana-yoga.
Voor de bhakti is “overgave” het vertrekpunt, voor de jnani is dit het allerlaatste. Vandaar dat de bhakti zich wel eens aan de verkeerde overgeeft en de jnani bijna niet tot overgave kan komen. Toch moeten we aannemen dat beide zoekers, al hebben zij een ander uitgangspunt, uiteindelijk tot hetzelfde zullen komen: de bhakti moet ook een inzicht verwerven, de jnani zal ook zijn hart moeten laten spreken.
Nu was ik een man van het hoofd en ik had de grootste moeite om zo’n hart-volger als vol aan te zien. Ik kwam pas tot inkeer toen ik ging inzien dat ik het zelf niet kon, zodat alleen overgave nog mogelijk was. Het was pas toen, dat ik zag waarom ik mijn ‘wegwijzer’ (leermeester) niet in de juiste context had gezien. Niet dat ik hem niet waardeerde. Maar het bleef een mens, een soort super-papa. Nu kunnen we ons niet overgeven aan een mens en dan het goddelijke erbij verzinnen. Eerst moest ingezien worden dat er ‘iets hogers’ bestond. Nu, ga dàt het intellect maar uitleggen!
Gelukkig zijn er schijnbaar voorgangers geweest, waarvan we kunnen afkijken hoe het wel moet.
Het leek simpel wat er gezegd werd: ‘dat wat onveranderlijk blijft in alle toestanden is het absolute’. Alleen moest je daarvoor even het lichaam uittrekken en bovendien het denken, het voelen, het intellect en het hele waakbewustzijn als niet van jezelf gaan zien. Veel bleef er niet over! Maar daarvoor hadden ze ook een oplossing: dat was je ware wezen, dat dan Leegte of Stilte of nog iets anders genoemd werd.
Het was mij allemaal duidelijk. Het intellect had het (schijnbaar) al helemaal gezien. Alleen jammer dat ik er nog niets concreets mee kon.
Volgens het draaiboek was het nu de tijd om tot overgave te komen! Daar is genade voor nodig – zo stond er – welke die ‘hogere macht’ zonder aanleiding scheen te kunnen geven. Hier was dus niets mee aan te vangen, je kon hoogstens naar ‘je gezicht voordat je geboren werd’ blijven kijken, of, wat hetzelfde is, naar die leegte-stilte toestand.
Dat leek me niet zo moeilijk. Ik had er oefeningen voor, zoals het weg-ademen van elke gedachte die opkomt.
Maar als ik dat een tijdje trouw gedaan had, zag ik dat er helemaal niets veranderde. De wereld bleef gewoon doordraaien, de maag bleef doorgaan zo nu en dan te knorren. En de teleurstelling en zijn vriendjes de twijfels kwamen snel weer langs.
‘Stug doorgaan’ stond er in het script, terwijl ik steeds minder begreep waarom ik nu al die onzin aan het doen was.
Ik hield er dan ook mee op; voor mij hoefde het niet meer. Zo dat was het, lekker alle remmen weer los. Heerlijk toch dat leven met zo’n lichaam en zijn avonturen!
Dat terugvallen was niets meer dan het ‘ik’ dat zijn zin niet kreeg. Het ego wil verlichting en liefst zo vlug mogelijk.
Uit pure wanhoop begon ik het hele draaiboek nog maar eens van het begin af aan te draaien. Terwijl ik nu nog zekerder was van het feit, dat daarbuiten niets mij gelukkig kon maken. Ik weigerde naar de verleiding te kijken, met het gevolg dat het me juist weer begon te prikkelen. Nu was het weer vechten geblazen, weg jullie schorem.
Nogal laat begon ik door te krijgen dat het allemaal geklooi was en dat ik ergens de plank mis sloeg. Voor het eerst had ik geen kant meer om naar te kijken. Machteloosheid sloeg hard toe, langzaam maar zeker gevolgd door pure verlatenheid en iets wat voorheen ondenkbaar was: een tranendal!
Maar ook dat kon mij niet lang meer boeien. Het was alsof het zijn verplichte lesje kwam opzeggen. Onverschilligheid kreeg de boventoon, alsof ik alles heel zakelijk zag. De afstand lag niet in het gebeuren, maar in de beleving van het gebeuren. Wat inhield dat de emoties zich schijnbaar geobjectiveerd hadden.
Toen kwam het weer in mij op om te kijken naar de ‘plaats’ waarin de drie toestanden(1) verschijnen. Het antwoord was nog steeds hetzelfde: in mij als stilte, als ruimtelijkheid. Het gaf een diepe rust dit zo te zien. Het is als een filmscherm waar zich afwisselend drie films afspelen. Aan de ene kant was het zien verschijnen en verdwijnen van die werelden een bevestiging van mijn wezenlijke vormloosheid. Aan de andere kant was er op het filmniveau, een ongelukkig mannetje waar al dat zien niet genoeg voor was.
Het script zegt hier, laat dat mannetje/vrouwtje met rust, blijf in die stilte. Het is hier dat overgave zijn ouverture moet gaan afspelen. Maar dit laat zich niet dwingen.
Het werd mij uiteindelijk duidelijk dat ik met twee kapiteins op een schip zat en dat er een werkconflict was. Maar wat kon ik doen? Geen van beiden was nog weg te krijgen. En wie zou dat moeten doen? Het ‘weg ademen’ van het denken, welke mij voorheen naar de bron bracht, hielp alleen maar zolang ik het deed. Dat kon toch niet: vrijheid moest toch zonder inspanning kunnen, waarom heet het anders vrijheid?
Overgave zegt eigenlijk toch, dat je er niets aan kan of hoeft te doen. Misschien moest ik de boel maar de boel laten.
Tegelijk kwam het oude bekende ‘alles is één’ weer op, alsof het nooit was weg geweest. Waar het voorheen geen bal geholpen had, hield dit thema mij nu vast. Als alles Eén is, waarom dan die schijnbare twee-heid? Terwijl die twee-heid er alleen maar is als de waak- en droom toestanden er zijn! Dus als die er niet zijn ben ik sowieso dat ene! Maar als die er wel zijn, was ik weer schijnbaar opgesplitst. Hier zat de knoop: dat kon niet waar zijn! Vrijheid kon geen jojo zijn! Vrijheid moet ook nu vrijheid zijn!
Het hart is onvoorstelbaar, zonder ingrond, zichzelf. Er kan niets anders dan dat ene zelf bestaan. Deze moeiteloosheid, niet iets anders te kunnen zijn, begon te overheersen. Dat het mannetje een voorbijganger is, was niet meer van belang. Ik kon onmogelijk geen vrijheid zijn en daarom was er geen enkele noodzaak om er iets voor doen! Het was het waakbewustzijn welke het bewijs van zijn wezen in de waaktoestand zocht, terwijl Ik toch echt voorbij deze waaktoestand ben. Hoe kan er op het niveau van de waaktoestand iets gedaan worden, om te bereiken wat aan de waaktoestand voorbijgaat?
Deze patstelling van het intellect ontneemt alle mogelijkheden om er nog iets vanuit zijn eigen standpunt aan te doen en betekent het einde van het intellect. Wat inhoudt, dat het zich niet meer zonder doorzien te worden, als eerste persoon enkelvoud kan opstellen! Met als staartje dat er dan nergens individuen kunnen bestaan. Zeg maar ‘dag’ met je handje tegen de wereld. En zeg maar hallo tegen je Zelf!
Voor de zon is er alleen maar licht. Dit is geen klucht, geen theaterstuk, het is de realiteit. Waren het eerst intellectuele inzichten, nu had er zich een verschuiving voorgedaan. Het had zichzelf gerealiseerd, dat het altijd al was en nooit anders geweest was of zou zijn! Er was nooit iets gebeurd, het valse standpunt had nooit het ware verdrongen! Het gebeuren was in het Zelf en niet andersom!
Zag het er voorheen uit, dat alles Eén moest zijn, nu was het gewoon zo!
Was ‘overgave’ eerst een beladen begrip, nu bleek het Zelf-herkenning te zijn.
Geef je eens en voor altijd over, bekommer je niet om het verlangen. Zolang als je het gevoel hebt dat jij handelt, is er het verlangen. Dat is tevens de persoonlijkheid. Als die verdwijnt dan komt het zuivere Zelf stralend te voorschijn. Het gevoel dat je handelt is de gebondenheid en niet de handelingen op zichzelf. ‘Wees stil en weet ‘Ik ben God’. Stilte is hier totale overgave, zonder spoor van individualiteit.
(Uit ‘Talks with Sri Ramana Maharshi’)